Op weg naar een Zeeuwse inductiefase
Elk jaar starten nieuwe docenten vol goede moed aan hun onderwijscarrière. Een groot deel ontwikkelt zich tot bekwame docenten en blijft in het onderwijs werkzaam. De uitval van startende docenten is echter (te) hoog. De cijfers variëren per regio, sector én per onderzoek, maar De Staat van het Onderwijs 2022 toont dat de uitval in het vo en het mbo het grootst is; respectievelijk 11 en 8 procent werkt na twee jaar niet meer in het onderwijs (Inspectie van het Onderwijs, 2022). Ook binnen Zeeland kennen we dit fenomeen.
Het belang van een zachte landing en goede begeleiding van startende leraren om hen te behouden voor het leraarsberoep wordt algemeen erkend (VO-raad, 2023). Toch is in de hele sector de zoektocht merkbaar naar het inrichten van een goede begeleiding voor starters. Want hoewel we (deels) weten wat er van belang is bij de begeleiding van startende leraren, is er minder bekend over hoe die begeleiding daadwerkelijk in de praktijk wordt vormgegeven en hoe deze wordt ervaren door starters. Ook weten we steeds meer over welke schoolorganisatorische voorwaarden een positieve invloed hebben op een ‘zachte landing’ in het onderwijs, maar blijkt het lastig om bij de inductie van startende leraren aan deze voorwaarden te voldoen.
De inductiefase beschouwen we over het algemeen als de eerste drie jaren na afronding van de initiële opleiding van nieuwe docenten. In de inductiefase worden ze (extra) begeleid door ervaren collega’s/schoolopleiders en maken ze kennis met de school, de visie op onderwijs, hoe die visie terugkomt in de dagelijkse schoolpraktijk et cetera. Een goed opgezet en uitgevoerd inductieprogramma draagt bij aan het behouden van docenten (Runhaar e.a., 2022). Over hoe een succesvol inductieprogramma eruit kan zien, is steeds meer bekend. Centraal daarin staat dat de inductiefase qua karakter en inrichting aansluit bij de initiële lerarenopleiding aan de voorkant en de doorlopende professionele ontwikkeling aan de achterkant.
Hoe de inductieprogramma’s in de werkelijkheid van alledag worden uitgevoerd, hoe deze worden ervaren en in hoeverre deze een rol spelen bij de keuze om al dan niet binnen het onderwijs te blijven weken is minder helder. Dat leidt tot de volgende vraag en onderliggende vragen in dit onderzoek naar een Zeeuwse inductiefase:
In hoeverre dragen de inductieprogramma’s zoals die wordt uitgevoerd in de Zeeuwse scholen voor po, vo en mbo bij aan het behouden van startende docenten en wat kunnen we mogelijk doen om de inductie van startende leraren te versterken?
Onderliggende vragen die beantwoord moeten worden zijn:
- Hoe ziet een ideaaltypische inductiefase eruit?
- Hoe ziet de inductiefase er op de Zeeuwse scholen uit? Op papier en in de werkelijkheid.
- Hoe wordt deze ervaren?
- Wat zijn (schoolorganisatorische) knelpunten in de inductie van startende leraren?
Op basis van een literatuuronderzoek, cijfers over uitval van leraren tijdens de inductiefase en een analyse van bestaande documentatie over beleid en aanpak van de inductiefase van startende docenten in het Zeeuwse po, vo en mbo worden twee onderzoeksinstrumenten ontworpen: het starterscafé en een interviewleidraad of vragenlijst. Daarna gaan we op een creatieve en gestructureerde manier in gesprek met starters en begeleiders van starters in zogenaamde starterscafés, georganiseerd per onderwijskolom en per regio. We willen ook in gesprek gaan met mensen die binnen drie jaar het Zeeuwse onderwijs verlaten hebben. Op basis van de informatie die uit deze gesprekken volgt worden principes ontworpen voor een gezamenlijke inductieaanpak per sector en sectoroverstijgend, die vervolgens de basis vormen voor een co-creatiedag met begeleiders, opleiders (OSZW/ZAOS), leidinggevenden en het projectteam waarin wordt toegewerkt naar een gezamenlijke aanpak en/of ontwerp van de inductiefase in het Zeeuwse onderwijs.